Licht en elektrotechnische begrippen
De laatste jaren is er nogal wat veranderd op verlichtingsgebied.
De Europese aanbevelingen voor binnenverlichting (NEN-EN 12464-1) werden geïntroduceerd. Dat betekende een handvol nieuwe begrippen en eenheden. Ook werden er nieuwe lampen ontwikkeld voor diverse toepassingen.
A–B–C–D-E-F–G–H–I-J-K–L–M–N–O–P-Q-R–S–T–U–V–W-X-Y-Z
Ampère (A)
Eenheid waarin de stroomsterkte wordt aangeduid. Zie uitleg bij stroomsterkte.
Ampère-uur (Ah)
Op accu’s en batterijen wordt met Ah (ampère-hour) aangeduid hoeveel uur een accustroom levert.
Daarbij is Ah het product van ampère x uren. Ook op de accu’s bij decentrale noodlichtarmaturen staat dit vermeld. Staat er op een accu “30 Ah” dan betekent dit dat die accu 30 uur lang 1A kan leveren, of 1 uur lang 30A, of iets daar tussenin.
ANSI lumen
Een maatstaf voor de hoeveelheid licht die een beamer kan produceren. Voor thuisgebruik lijkt 1000 tot 1500 ANSI lumen voldoende. Voor een vergaderzaal met enige algemene verlichting is 2000 ANSI lumen het minimum. De voor een beamer benodigde ANSI lumen is te berekenen :
ANSI lumen = luxwaarde op het scherm x schermoppervlak in m².
Een zaal voor 30 personen heeft een scherm nodig van 180×135 cm. = 2,5 m².
Voorbeeld: 2200 lux x 2,5 m² = (vereist) 500 ANSI lumen.
Armatuur
In België spreekt men over een toestel. Zij en wij bedoelen dan een apparaat dat is ingericht voor het functioneel benutten van een lamp. Van Dales Woordenboek zegt dat wij ‘de armatuur’ moeten schrijven, terwijl de meesten (en Philips) al- tijd spreken over ‘het armatuur’. Want dan bedoelen wij -zoals onze zuiderburen -het toestel dat licht geeft. Zie ook ‘Ornament’.
Armatuurrendement
Is een getal tussen 0 en 1 of tussen 0 en 100 procent. Dit getal drukt de efficiëntie van het armatuur uit. Hierin zijn verwerkt: lamptype plus afmetingen, en armatuurdimensies met specificatie.
Behoudfactor
De praktijkverlichtingssterkte is de laagst toelaatbare waarde van de gemiddelde verlichtingssterkte in het taakgebied. De werkelijke waarde hangt af van de lampveroudering, vervuiling van lamp, armatuur en ruimte. De behoudfactor drukt dit lichtverlies in een getal uit. De waarde is minimaal 0,1 en maximaal 1. Voorheen werd de behoudfactor ook wel depreciatiefactor of nieuwwaarde-index genoemd.
Capacitief
Zie eerst ‘Inductief. Bij capacitief is een condensator toegepast Het ‘scheef hangen’ van de wisselstroom wordt door het toevoegen van een condensator bijna weer rechtgeduwd. Want de condensator zorgt -door een regelmatige capacitieve ontlading -voor een stevige ‘wind in de rug’. Daardoor ontstaan minder vonken van contacten en schakelaars, plus een bijna zuivere werking van de kilowatt-uurmeter. De condensator wordt in serie met de smoorspoel aangesloten. Dus zoals> treinwagons achter elkaar. Het scheef hangen wordt in een getal (cosinus fie) uitgedrukt. Hierbij is 1 ideaal.
Compactlamp
Een eenmaal of meermalen opgevouwen fluorescentiebuis met een insteekvoet zonder ingebouwd voorschakelapparaat. De voet heeft twee of vier contactpennen. De twee-pins heeft een ingebouwde starter. De vier-pins heeft geen starter en is geschikt voor een elektronisch voorschakeIapparaat Zie ‘Fluorescentiebuis’ voor een beschrijving. De samenstelling en werking zijn namelijk hierbij gelijk.
Decentrale noodverlichting
Noodverlichtingsarmaturen of uitrusting die zonder afzonderlijke voeding een lamp laat ontsteken en (meestal) minimaal één uur laat branden. Soms worden gewone armaturen voorzien van een noodverlichtingsuitrusting. Deze bestaat uit een schakelunit (die in combinatie met het voorschakelapparaat wordt bedraad), accubatterijset, eventueel met een signaallamp en testdrukknop. Er kan bij installatie gauw iets misgaan. Dus:
- vergeet niet dat noodverlichting ook altijd op een continue fasedraad aan- gesloten moet worden.
- accubatterij pas aansluiten aan noodunit/vsa bij het in bedrijf stellen van het armatuur (anders loopt de accubatterij leeg).
- er moet altijd een continue fase- en schakeldraad aangesloten worden.
- bij inbedrijfstelling en elke inschakeling moet de schakeldraad minimaal één seconde na de continue fase onder spanning komen.
Dichroide
Koudlicht spiegel. Reflector van een laag die het zichtbare licht reflecteert en de infraroodstraling grotendeels doorlaat. In de lichtbundel is dan minder stralingswarmte aanwezig.
Downlighter
Ingeburgerde roepnaam voor elk relatief klein rond (soms vierkant) niet verstelbaar inbouw- of opbouwarmatuur met een omlaag gerichte lichtbundel.
Draaistroom/3-fase
De netspanning noemt men ook wel een 1-fase wisselstroom van 230 V met een frequentie van 50 hertz. Elke seconde slingert de spanning van nul naar +230 V, terug naar nul en dan naar -230 V. Dit komt omdat in de elektriciteitscentrale de stroom ontstaat in een spoel die langs een magneet draait. In werkelijkheid draaien in de centrale drie spoelen langs drie magneten rond. Dus in dezelfde omwenteling drie ‘treintjes’ achter elkaar. Omdat de spanning tussen twee fasedradenen 400 V is, spreekt men ook wel van krachtstroom.
Duo-schakeling
Een tweelamps fluorescentie- of compact- lamparmatuur met één conventioneel inductief én één capacitief voorschakelapparaat. De wisselstroom komt daardoor minder ‘scheef te hangen’ met als gevolg minder vonken van alle contacten en schakelaars, minder brommen, plus een correcte werking van de kilowattuurmeter. Het scheef hangen wordt in een getal (cosinus fie) uitgedrukt, waarbij 1 ideaal is. Bij een duo-schakeling is 0,85 is gebruikelijk.
1-Fase en 3-fase
1-Fase is wisselstroom: fase, nul en aarde.
3-Fase is draaistroom of krachtstroom: 3 fasen, nul en aarde.
Let op: bij spanningrails spreekt men vaak over een 3-fase rail en sluit men hem aan op 1-fase. Dan worden de overgebleven aders gebruikt als schakeldraad.
Filament
Gloeidraad of -spiraal die in een gloei- of halogeenlamp zit.
Fitting/lampvoet
Het onderdeel van de lamp dat mechanisch en elektrisch wordt verbonden met de lamphouder.
Voorbeelden (waarbij het getal de buitendiameter is):
Edison lampvoeten
E10 = fietslamp schroeffitting
E14 = kleine schroeffitting
E27 = normale schroeffitting
E40 = grote schroeffitting
Bajonet lampvoeten
B15d = kleine kwartslagfitting
B22d = normale kwartslagfitting
Alle andere soorten fittingen laten wij nu buiten beschouwing.
Fluorescentiebuis
Een buis met een fosforlaag, die is gevuld met een edelgas (argon) en een kleine hoeveelheid kwikdamp. De starter (bimetaal) stuurt elektrische stroom naar de twee elektroden als de lamp voor het eerst wordt aangedaan. De elektroden leveren elektronen om het argon te ioniseren, zodat een plasma wordt gevormd dat elektriciteit geleidt. Het voorschakelapparaat beperkt de hoeveelheid stroom die door de buis kan stromen. Het plasma exciteert de kwikatomen, die vervolgens zichtbaar licht en onzichtbaar ultraviolet licht uitstralen. Via de fosforlaag aan de binnenkant van de lamp wordt het ultraviolette licht omgezet in bruikbaar licht. Verschillende soorten fosfor produceren warmere of koudere kleuren. Specifieke lichtstroom 70-100 Lm/watt. Zie ook ‘T5 enT8’.
Fluorescentielamp
Feitelijk zijn dat alle T5 en T8 fluorescentiebuizen, compactlampen, spaarlampen en inductielampen. Zie ook uitleg van al betreffende lampen in het licht-abc.
Gasontladingslamp
Lampen waarbij het licht ontstaat, omdat tussen twee elektroden een stroom gaat vloeien. Elektroden zijn opstaande draden in de lamp, die als zend- en ontvangantenne werken. De werking wordt bepaald door de grootte, het soort gasvulling en de elektrische voeding. Het licht is nooit zo mooi gelijkmatig van kleur (zie ‘Kleurweergave-index’) als gloei- en halogeenlampen. Gasontladingslampen produceren licht op één of enkele van de frequenties (banden) van het kleurenspectrum. We onderscheiden lage- en hogedrukgasontladingslampen. Lagedrukgasontladingslampen zijn fluorescentiebuizen en spaar- of compactlampen. Hogedrukgasontladingslampen zijn natrium-, kwik-, metaalhalogeenlampen en dergelijke. Specifieke lichtstroom van 60 tot 130 Lm/Watt. Gecompenseerd Fluorescentielampen en spaarlampen branden met behulp van een voorschakeIapparaat. Dit bestaat uit een smoorspoel (= inductief) of een combinatie van een smoorspoel met een condensator, die in serie of parallel wordt geschakeld. Bij parallelschakeling spreekt men over gecompenseerd. De wisselstroom komt daardoor minder scheef te hangen, met als gevolg minder vonken van alle contacten en schakelaars, minder brommen, plus een correcte werking van de kilowattuurmeter. Zie ook ‘Inductief’ en ‘Capacitief.
Gelijkmatigheid
Dit is een getal van maximaal 1, dat berekend wordt door de gemiddelde verlichtingssterkte te delen op de minimum verlichtingssterkte. Voorbeeld: een gelijkmatigheid van 0,7 is gebruikelijk voor scholen en kantoren. De Europese aanbevelingen voor binnenverlichting NEN-EN 12464-1 onderscheidt: gelijkmatigheid bij de verlichting van het zaakgebied = minimaal 0,7; en gelijkmatigheid bij de verlichting van de directe omgeving = minimaal 0,5.
Halfcilindrische verlichtingssterkte
De op het manteloppervlak van een (verticaal opstaande) halve cilinder ontvangen lichtstroom. Deze kan worden gemeten met een speciale cilindrische adapter voor de fotocel van de luxmeter. Is van belang op alle plaatsen waar een goede verlichting van verticale objecten en of bewegende mensen belangrijk is.
Halogeenlamp
Is eigenlijk een veredelde gloeilamp. De levensduur is langer dan bij een gewone gloeilamp, door een jodiumgasvulling. Voor een goede werking moet de ballon klein zijn. Daarom wordt deze van kwartsglas gemaakt. Zie ook ‘IRC-Iamp’ en ‘UV’.
Hogedrukgasontladingslamp
IK
Klasse waarmee de slagvastheid wordt aangegeven. Vaak gewenst om de vandaalbestendigheid te
verloren gaat. Dus de lampen moeten intact blijven en elektrische veiligheid en IP-klasse mogen niet aangetast worden. Minimum IK-waarde is IK 01 en maximum IK 10.
Inductief
Fluorescentie-, spaar- en compactlampen branden met behulp van een voorschakeIapparaat. Zodra de vonk in die lampen overslaat en de lamp blijft branden, ‘vliegt’ de stroom er doorheen tot de zekeringen doorslaan. Dat moet afgeremd worden. Daarom gebruiken we een smoorspoel (= inductief) of een combinatie van een smoorspoel met een condensator (= capacitief). Een smoorspoel is feitelijk niet meer dan een enkele draadspoel met twee aansluitklemmen. Zodra de stroom erdoorheen gaat, ontstaat er een magnetisch veld dat vergelijkbaar is met een sterke ‘tegenwind’ die remmend werkt op de stroomsterkte. Die blijft daardoor laag en onder controle. Wel komt de wisselstroom daardoor wat scheef te hangen, wat men faseverschuiving noemt. Gevolg hiervan is het vonken van alle contacten en schakelaars, plus een onzuivere werking van de kilowattuurmeter. Het ‘scheef hangen’ wordt in een getal (cosinus fie) uitgedrukt waarbij 1 ideaal is en 0,5 slecht.
Inductielampen
Fluorescentielampen zonder elektroden, maar met een ‘antennespoel’. De hoogfrequente elektrische stroom door deze spoel veroorzaakt dezelfde stoelendans van elektronen als in een gewone fluorescentiebuis. Philips was de eerste met de QL-Iamp. Bij QL plaatst men de spoel in een -in het glas geblazen -holte midden in een speciale glasballon. Osram noemt hun lamp Endura en gebruikt een ander principe. De Enduralamp is een ronde glasbuis waarmee men een rechthoek heeft gevormd. De energie-efficiënte is niet zo hoog als bij een fluorescentiebuis. De levensduur kan gemiddeld 50.000 uur zijn. Dan moeten de lamp en het elektronisch voorschakelapparaat vervangen worden.
IP-aanduiding
Een tweecijferige aanduiding. Het eerste cijfer (minimaal 0 maximaal 6) informeert over de bescherming tegen aanraking van stroomvoerende onderdelen en het binnendringen van voorwerpen en stof. Het tweede cijfer (minimaal 0, maximaal 8) informeert over de bescherming tegen het binnendringen van water.
IRC-Iamp
Intra Rood Coating Een IRC-Iamp (Infra Rood Coating) heeft een gloeidraad in kwartsglas glasbuisje met een infraroodstraling reflecterende coating. Deze lamp helpt zichzelf warm te houden. Lichtrendement kan tot 30 procent hoger zijn.
Klasse
Klasse 0 -Geen aarding mogelijk.
Klasse I -Randaarde.
Klasse II -Dubbel geïsoleerd.
Klasse III – Apparatuur met voedingsspanning kleiner dan 50 V wisselstroom.
In alle klassen met fundamentele isolatie.
Kleurtemperatuur (K)
Een getal dat aangeeft hoe warm of koud het licht is. Ter vergelijking denken we even aan gloeiend ijzer. Dat is kersrood bij 1000°C en witheet bij 1.400°C. Dus hoe hoger de temperatuur des te koeler de lichtkleur wordt. Bij lampen wordt de temperatuur van platina als maatstaf genomen en uitgedrukt in Kelvin (K = Kelvin = +273°C). Kleurverschil en verkleuring spotlightlampen De kwaliteit van de reflector is bij sommige lampen de oorzaak van het kleur verschil, zowel tussen nieuwe lampen onderling als ook tijdens het gebruik. Bij sommige lamptypen geeft de fabrikant duidelijk aan dat kleurverschil en verkleuring tijdens gebruik niet voorkomen.
Kleurweergave-index (Ra)
Een index is een getal tussen minimaal 1 en maximaal 100. In dit geval kun je ook zeggen dat het in procenten uitdrukt hoe goed (of gelijkmatig) de kleurweergave van een lichtbron is. De kleurweergave index van temperatuurstralers is 100. Die van straatlichtlampen 10 tot 60. Fluorescentielampen circa 85 of 95. De nieuwe Europese aanbevelingen voor binnenverlichting NEN-EN 12464-1 geeft in tabellen de Ra-waarden voor vele soorten ruimten.
Kwadratenregel
De verlichtingssterkte neemt kwadratisch af. Dit geldt alleen bij een puntvormige lichtbron.
Lagedruk gasontladingslampen
Dit zijn fluorescentiebuizen en spaar- of compactlampen. Zie ook ‘Gasontladingslampen’.
Lamp
Thuis mogen uw partner en kinderen een plafonnier of wandlicht zonder bezwaar een lamp noemen. In projecten liever niet. Daar is de lamp de feitelijke lichtbron: het peertje, de spaarlamp, fluorescentielamp et cetera.
Led
Led is een afkorting van light emitting diode (licht zendende halfgeleider). Deze zet elektrische energie om in elektromagnetische straling. De golflengten van de uitgezonden straling liggen in het gebied van het zichtbare licht (rood, groen en blauw) en het infrarood. Specifieke lichtstroom circa 25 Lm/Watt.
Licht
Dit is een van de vormen van elektromagnetische straling. Licht is dat deel van het spectrum van elektromagnetische golven, waarvoor het oog gevoelig is. De golflengten die het menselijk oog kan waarnemen, liggen tussen circa 400 nm (violet) en 750 nm (rood).
Lichtsterkte (Cd)
Lichtsterkte is de uitgestraalde lichthoeveelheid in een bepaalde richting, dus de waarde voor het lichtaccent. De eenheid is Candela (Cd). De bij spots of spotlightlampen opgegeven waarde is de maximum lichtsterkte in het hart van de lichtbundel. U kunt dit soort waarden voor onderlinge vergelijking gebruiken. Let op: hiermee is dus niet bekend hoe groot de bundel of lichtplek is. Ook zegt deze waarde niet hoeveel licht een lamp produceert. De lichttechnische definitie is: lichtstroom per steradiaal.
Lichtsterkteverdeling
Grafiek die met een vette lijn aangeeft in welke richting een lamp of armatuur meer of minder sterk zijn licht uitstraalt. Een waarschuwing is op z’n plaats, want het is niet meer dan een indicatie. De grafiek zegt niet hoe de lichthoeveelheid (lichtstroom) wordt verdeeld, hoe goed of slecht de afscherming of blindering is.
Lichtstroom (Lm)
De totaal door een lichtbron uitgestraalde hoeveelheid licht. Of de lamp een kale gloeilamp, fluorescentielamp, kopspiegellamp, reflectorlamp, led-lamp of iets anders is, doet er niet toe. Om het compleet te maken: lichtstroom is per seconde, maar daar doet verder niemand iets mee. De eenheid is Lumen (Lm).
Lijnenspectrum
Alle gasontladingslampen produceren licht zonder gloeiend heet te worden. Door een ontlading tussen twee elektroden ontstaat een raar soort licht dat door toepassing van edelgas en/of fluorescentiepoeders wordt omgezet in zichtbaar licht. Dit licht is anders dan normaal daglicht: geen samenstelling van alle kleuren van de regenboog, maar van één of enkele van de frequenties (banden) van het kleurenspectrum. Een lagedruk natriumlamp heeft één band: oranjegeel. Bijna alle fluorescentie en spaar- of compactlampen zijn zogenaamde drie-bandenlampen. De drie banden bevatten rood, groen en blauw licht dat samen een soort wit licht toont. Zie ook ‘Kleurweergaveindex’.
Long-Iife
lampen die gemaakt zijn voor een zeer lange levensduur. Fluorescentiebuizen met een levensduur van 48.000 of 60.000 uur zijn geen uitzondering. De constructie van lampelektrode en hechting van de fluorescentiepoeders is bij deze lampen sterk verbeterd. Auralight in Amersfoort is een specialist op dit gebied. Andere fabrikanten maken inmiddels ook long-Iife-Iampen.
Luminantie (Cd/m²)
Helderheidsindruk is een ander woord hiervoor. Alle lichtgevende vlakken hebben een bepaalde luminantie omdat ze licht doorlaten of reflecteren. De waarde ontstaat uit de door het vlak ontvangen lichthoeveelheid, vermenigvuldigd met de reflectie- of transmissiefactor en gedeeld door pie (3,14). De luminantie is wat je oog ziet en onafhankelijk van de afstand. Als je verblind wordt, noemt men de luminantie te hoog. De eenheid is Candela per m² of cm² (Cd/m² of Cd/cm²).
Luxwaarde (lx)
Dit is de eenheid (lx) van verlichtingssterkte. De luxwaarde zegt niet hoeveel licht je ziet, maar hoeveel licht het vlak ontvangt. Zie ook ‘Verlichtingssterkte’.
Metaalhalogeen/-halide
Verzamelnaam voor hogedrukgasontlampen.
Modelling
Onder modelling verstaan we verhouding tussen diffuus en gericht licht. De algemene indruk van een binnenruimte verbetert als de bouwkundige elementen, de aanwezige personen en de voorwerpen in deze ruimte zodanig zijn verlicht dat de vormen en oppervlaktestructuren duidelijk en goed herkenbaar zijn. Dit kunnen we bereiken door het licht voornamelijk uit één richting te Iaten komen. Op die manier worden eenduidige schaduwen gevormd en deze zijn essentieel voor een goede modelling.
Norm
De nieuwe Europese aanbevelingen voor binnenverlichting NEN-EN 12464-1 is de nieuwe norm. Hierin wordt in tabellen voor allerlei soorten ruimten en toepassingen de aanbevolen waarden gegeven voor respectievelijk praktijkverlichtingssterkte, UGRL, en Ra (kleurweergave- index). De Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) is uitgever van een toelichting op deze norm. Komend jaar wordt de nieuwe Europese aanbevelingen verwacht voor buitenverlichting NEN-EN 12464-2. Is een norm wet? Ben je verplicht hem toe te passen? Nee, een norm is een normalisatieafspraak en is pas wet nadat die in een wet is genoemd. Bovendien moet een norm (of richtlijn) verplicht toegepast worden als deze in bijvoorbeeld een opdracht, bestek, of programma van eisen als zodanig wordt voorgeschreven.
Ornament
Een apparaat dat is ingericht voor het decoratief gebruik van een lamp. Sfeer, decoratie en versiering zijn hier belangrijker dan lichtopbrengst en bestendigheid tegen natuurgeweld of fysiek geweld. Zie ook ‘Armatuur’.
Praktijkverlichtingssterkte
Dit is volgens de NEN 12464-1 de lichtstroom per m² op het werkgebied. Als niet bekend is waar in de ruimte de oogtaak zal worden verricht, wordt als taakgebied dat gedeelte van de ruimte genomen waar de oogtaak zich kán bevinden. Vaak is dat de gehele ruimte minus een randzone rondom van 50 cm. De eenheid is lux. Zie ook ‘Verlichtingssterkte’.
Puntvormige lichtbron
We kunnen een lichtbron als puntvormig beschouwen als de afstand tussen het te verlichten vlak en het armatuur groter of gelijk is dan tien maal de lengte van het armatuur.
Reflector
We spreken bij een armatuur over een reflector wanneer achter of rondom een groot deel van de lamp een zeer helder reflecterend materiaal is aangebracht, dat tot doel heeft de lichtopbrengst van het armatuur te verhogen. Helder reflecterend materiaal is bijvoorbeeld wit gelakte metaalplaat, opgedampt aluminium, wit kunststof plaat of folie. Zie ook ‘Spiegelreflector’.
Ruimte-index of K-factor
Een getal tussen 0,5 en 5 dat de efficiëntie van de ruimtevorm in een getal uitdrukt. Ruimte-rendement Is een getal tussen 0 en 1 of tussen 0 en 100 procent, dat de efficiëntie van een ruimte in een getal uitdrukt. Hierin zijn verwerkt: ruimte-index en reflectiefactoren.
Spaarlamp
Een éën of meermalen opgevouwen fluorescentiebuis, met een ingebouwd elektronisch voorschakelapparaat. Voorzien van schroeffitting zodat hij in plaats van een gloeilamp toegepast kan worden. Is niet bedoeld voor toepassing in (kleine) ruimten waar het licht vaak aan en uit gaat.
Spanning (V)
Zoals een rechthoek een lengte en breedte heeft, zo heeft elektrische stroom de stroomsterkte (Ampère) en spanning (Volt). Spanning geeft de lading of uitstraling aan. Daarom stelt de spanning eisen aan de dikte van de isolatie van leidingen of aansluitdraden. Vuistregel: per 1000V moet de isolatiedikte 1 mm zijn. De hoogte van de spanning bepaalt ook het verlies in de leidingen. Hoe lager de spanning hoe groter het energieverlies in de leidingen. Beneden de 48V is een spanning niet meer aanrakingsgevaarlijk. Lage spanningen zijn echter nog wel brandgevaarlijk wanneer er vonken ontstaan! De spanning is aan het begin en eind van een leiding (bijna) gelijk. Als je bijvoorbeeld lampjes in serie schakelt, zoals bij kerstboomverlichting, dan krijgt elk lampje zijn deel van de spanning. Wanneer de kerstboomverlichting 23 lampjes bevat, krijgt elk lampje 230/23 = 10V. Spanningsvoorbeelden: halogeenspots zijn vaak 12V, de netspanning is 230V, hoogspanningsleidingen zijn vaak 10.000 V.
Spiegelreflector
Meestal geanodiseerd edelaluminium met een reflectiefactor van 85 tot 95 procent. Deze kwaliteit garandeert een reflectie die gedurende zijn leven niet veranderd. Bij alle andere kwaliteiten is dat onzeker. Het oppervlak van een spiegelreflectoren kan gebogen of gefacetteerd zijn. Voor de lichtopbrengst en lichtverdeling maakt dat meestal geen verschil. Een spiegelreflector kan het licht nauwkeurig bundelen in de gewenste richting.
Steradiaal
Vooraf: een radiaal is een deel van de cirkelomtrek waarvan de lengte zo groot is al de straal van deze cirkel. Als deze cirkel een bol wordt, kan je op die bol een vierkant tekenen, waarvan de zijden zo lang zijn als de straal van deze bol/cirkel. Verbind je de hoekpunten met het middelpunt dan ontstaat een soort piramide met een bol bodemvlak. Dat is een steradiaal. Zoals bijvoorbeeld een hectare een eenheid voor oppervlakte is, zo is de steradiaal de eenheid van ruimtehoek. In de lichtmeetkunde is ruimtemeetkunde, vooral die van de bol, heel belangrijk.
Stroboscopisch effect
Elke op het lichtnet aangesloten lamp knippert 100 keer per seconde (bij een frequentie van 50 Hz). De meeste mensen zien dat niet eens en nog minder mensen hebben daar last van. Soms is het echter hinderlijk of zelfs gevaarlijk. In een tennishal is de bal die 1/00 seconde onzichtbaar wordt knap lastig. Bij sneldraaiende machines kan het lijken of een draaiend deel stil staat. Bij gebruik van elektronische voorschakelapparaten die fluorescentielampen op een frequentie van 30.000Hz laten branden, bestaat dit probleem niet.
Stroom
Een algemene, wat vage, aanduiding voor elektriciteit.
Stroomsterkte (A)
Zoals een rechthoek een lengte en breedte heeft, zo heeft elektrische stroom stroomsterkte (Ampère) en spanning (Volt). Stroomsterkte geeft de kracht. Stroomsterkte stelt de eisen aan de dikte van de leidingen of aan- sluitdraden.
Systeemvermogen (W)
Het door lamp én bijbehoren opgenomen vermogen in Watt. Bijbehoren zijn meestal het voorschakelapparaat of de transformator. Bij kleine lampen gebruiken die soms naar verhouding ook veel energie. Enkele voorbeelden:
- Gloeilamp 100W: systeemvermogen 100W.
- Halogeenlamp 12V 35W: lamp + transformator = 35 + 3 = 38W.
- Fluorescentiebuis 36W: lamp + voorschakelapparaat = 36 +9 =45W.
- Spaarlamp 11W: lamp + intern voorschakelapparaat = 11 + 7 = 18W
T5 en T8
T = tube, het Engelse woord voor buis, hier fluorescentiebuis. Het cijfer duidt op de diameter van de lamp in Inch. T5 = 5/8″ = 16 mm
Armatuurlengte past in moduul 600- 900-1200 en 1500 mm. Is in elke genoemde lengte leverbaar in een efficiënte (HE) of grote-lichtopbrengst versie (HO). Verlangde omgevingstemperatuur is 35°C. T8 = 8/8″ = 26 mm
Op dit moment is dit de gewone meest gebruikte fluorescentiebuis. Verlangde omgevingstemperatuur is 25°C.
T12 = 12/8 = 38 mm (Komt bijna niet meer voor).
Temperatuurstraler
Alle voorwerpen die licht geven als gevolg van hun temperatuur. Voorbeelden zijn: de zon, kaars, olielamp, kooldraadlamp, gloeilamp, halogeenlamp. Bijna zonder uitzondering geven zij licht in een gelijkmatige samenstelling weer.
UGR-waarde
Afkorting van Unified Glare Rating. Een al dat aangeeft in welke mate armaturen en hun werking in de ruimte lichthinder veroorzaken vanuit de ooghoogte en kijkrichting van de gebruiker. De UGRwaarde kan niet ineens gemeten worden. De nieuwe Europese aanbevelingen voor binnenverlichting NEN-EN 12464-1 geeft in tabellen UGR-waarden voor vele soorten ruimten, gebaseerd op een in lengte en breedte regelmatig patroon van armaturen. De armaturen- fabrikant moet per armatuur een tabel leveren waarop u de UGR-waarde in uw project kunt aflezen. Ook dat kan niet zonder nadere uitleg, die wij hier achterwege laten. Voor de dagelijkse praktijk is de methode versimpeld met de introductie van vijf UGR.:kwaliteit limieten.
UGR-kwaliteit limieten
Hieronder de gemiddelde UGR waarden:
Kantoor werk 16 < UGR < 25
Teken kamer UGR < 16
Algemeen industrie werk UGR < 22
Ruw industrie werk UGR < 25
(Verschillen in UGR <1,0 zijn niet zichtbaar.)
UGR tabel- of limietenmethode is gemaakt voor:
Rotatie symmetrische en vlakken symmetrische lichtverdelingen (bijvoorbeeld downlights en fluorescentielamparmaturen). Dus niet bedoeld voor:
- Andere dan rechthoekige ruimten .
- Ruimte afmetingen die buiten de tabel vallen
- pots en asymmetrische en wall-washers
- Armaturen gemonteerd beneden ooghoogte
- Gecombineerde installaties
De UGR-waarde kan wel voor deze toepassingen berekend worden met een lichtpuntberekeningsprogramma zoals Dialux, Relux of Easyplan. Het is echter niet de gebruikelijke methode en deze waarden mogen niet in verband gebracht worden met de tabellen in de Europese aanbevelingen voor binneverlichting NEN-EN 12464-1.
UV-filter UV-block UV-stop
Afkorting van Ultra Violet licht. Dit onzichtbare licht, waarvan wij op het strand bruin worden, zorgt helaas ook voor een versnelde veroudering. Daarom wordt de ballon van vele lamptypen voorzien van een UV-absorberende coating, die het ultra violette licht eruit filtert. De lichtopbrengst is dan een fractie lager.
Verlichtingssterkte
Is de lichtstroom per vierkante meter.
We onderscheiden:
- horizontale verlichtingssterkte (licht op tafel of vloer)
- verticale verlichtingssterkte (licht tegen een deur of muur)
Eenheid is Lux (lx). Let op: de luxwaarde zegt niet hoeveel licht je ziet, maar hoeveel licht het vlak ontvangt.
Vermogen (W)
Meestal wordt het opgenomen vermogen in Watt bedoeld. Dat is het energieverbruik van een lamp of apparaat. De eenheid is Watt (of VA). Zie ook: Systeemvermogen.
Volt (V)
Eenheid waarin de spanning wordt aan- geduid. Zie uitleg bij: Spanning
Volt-Ampere (VA)
Wordt vaak gebruikt als aanduiding van het maximum te leveren vermogen van een transformator. Bij gloei- en halogeenlampen is VA hetzelfde als Watt. Voorbeeld: Voor 4 stuks halogeenspotjes 12V 20W is een transformator nodig van minimaal 4 st. x 20W = 80W = 80VA.
Voorschakelapparaat
We onderscheiden:
- conventioneel voorschakelapparaat (afgekort cvsa); een groep onderdelen die samen een voorschakelapparaat vormen: smoorspoel, eventueel een condensator, starter of eventueel een ontsteker.
- elektronisch voorschakelapparaat (af gekort evsa); één doos met elektronica waarin de functies van smoorspoel, condensator en starterlontsteker worden verzorgd.
Wisselstroom
De netspanning is een wisselstroom van 230V met een frequentie van 50Herz. Elke seconde slingert de spanning van nul naar +230V, terug naar nul en slingert dan weer naar -230V. Dit komt omdat in de elektriciteitscentrale de stroom ontstaat in een spoel die langs een magneet draait.
Zonlicht
Ons bestaan is geheel afhankelijk van de zon. Onze zintuigen zijn daarop afgestemd. De zon geeft op aarde een verlichtingssterkte van 1 tot 100.000 lux. De kleurtemperatuur is circa 7000K bij direct zonlicht midden op een zomerdag, 5000K zonder direct zonlicht en nog iets lager bij bewolkt weer. Avondrood geeft een kleurtemperatuur van circa 2000K. (K = Kelvin = °C + 273). Omdat zonlicht alle kleuren volkomen gelijkmatig weergeeft, noemen wij dat de kleurweergave-index (Ra) = 100.